Geïndividualiseerde immunosuppressie

Geïndividualiseerde immunosuppressie: het persoonlijk evenwicht tussen effectiviteit en toxiciteit.

Na een orgaantransplantatie is het noodzakelijk om het afweersysteem van de ontvanger medicamenteus voldoende te onderdrukken om zo een afstoting van het donororgaan te voorkomen. De thans hiervoor gebruikte medicijnen zijn zeer effectief gebleken maar vertonen veelal dosisafhankelijke bijwerkingen die de prognose van de ontvanger negatief kunnen beïnvloeden. Om deze effecten te minimaliseren is het noodzakelijk om regelmatig de bloedspiegels van de desbetreffende middelen te controleren en met behulp van eventuele dosisaanpassingen deze waardes binnen bepaalde grenzen te houden. Klinisch-wetenschappelijke studies hebben aangetoond dat patiënten met stabiele bloedspiegels binnen het gewenste bereik een betere prognose hebben dan patiënten waarbij dit niet het geval is. Er bestaat tussen verschillende individuen echter een grote variatie in de benodigde dosis om een bepaalde blootstelling aan deze medicijnen te verkrijgen. Dit houdt in dat de ene patiënt een veel hogere dosis nodig heeft om dezelfde spiegels te bereiken dan een andere patiënt. Hierin blijken vaak genetische factoren die betrekking hebben op het metabolisme van deze medicatie een belangrijke rol te spelen. Er blijken echter ook binnen dezelfde persoon aanzienlijke verschillen te bestaan in de dosisbehoefte na transplantatie. Hierin lijken genetische factoren wederom van belang, maar zullen ook andere fenomenen een belangrijke rol kunnen spelen. Bij kinderen is er over dit onderwerp relatief weinig bekend. Zij lijken een duidelijk hogere dosisbehoefte aan immunosuppressie te hebben, maar in hoeverre dit bepaald wordt door genetische en niet-genetisch factoren is onduidelijk. Ook het beloop bij vorderende leeftijd is onvoldoende beschreven.

 

Het doel van ons onderzoek is de determinanten van dosisbehoefte aan immunosuppressie na orgaantransplantatie te identificeren en de relatie met eventuele toxiciteit te ontrafelen om zo tot een meer op het individu afgestemde behandeling te komen en de lange-termijn prognose te verbeteren.